maandag, maart 24, 2008

Het Ouderverstotingssyndroom

Recensie door Rob van Altena


 

Gids voor werkers in de geestelijke gezondheidszorg en juristen

Oorspronkelijke titel: The Parental Alienation Syndrome
Richard A.Gardner,
Uitg. Creative Therapeutics, Cresskill, N.J., U.S.A. 1992.
ISBN 0-933812-24-8

Richard A. Gardner is hoogleraar in de toegepaste kinderpsychiatrie aan de Columbia Universiteit van New York en schrijver van een stuk of 35 boeken over kinderen in echtscheiding die, evenals de schrijver zelf, in Amerika een hoog aanzien genieten.

Met de door hem bedachte term Parental Alienation Syndrome (PAS) duidt Gardner een geestelijke stoornis aan die sinds een jaar of vijftien steeds meer optreedt bij kinderen waarvan de ouders klem zitten in een vechtscheiding. De stoornis bestaat daaruit dat het kind ervan bezeten raakt de ouder bij wie het niet woont (de 'gehate' ouder) te kleineren, beschuldigen en uit te stoten - zonder reden of om aanleidingen die in geen verhouding staan tot een levenslange uitstoting. De aanduiding 'hersenspoelen' (door de 'geliefde' ouder) vindt Gardner hier te beperkt omdat er buiten die programmering vooral ook krachten meespelen in het kind zelf en uit de sociale omgeving.

De versmade ouder is in 90% van de gevallen de vader en in l0% de moeder. Maar ter vereenvoudiging hanteert Gardner meestal maar het woord 'vader' om niet permanent in juistere maar ook omslachtige woordcombinaties als 'verstoten ouder' of 'vervreemde ouder' te moeten vervallen. Om diezelfde reden lijkt het ook wel verantwoord om 'parental alienation syndrome' (PAS) vereenvoudigd te vertalen met 'vaderverstotingssyndroom'. Gardner begint met de waarschuwing dit begrip vooral niet toe te passen op kinderen die om een geldige reden (b.v. ernstige mishandeling) niets meer van een ouder willen weten. In zulke gevallen is het verstoten van die ouder immers geen ziektebeeld te noemen: het wordt dat pas wanneer de verstoting redeloos is en zelfs tegen het eigen belang ingaat. Het kind heeft zijn ouderpaar dan als het ware doorkliefd in een 'geliefd' en een 'gehaat' deel, aanduidingen die door Gardner bewust tussen haakjes worden gezet: "De gehate ouder wordt alleen ogenschijnlijk gehaat, er is nog veel liefde aanwezig. En de geliefde ouder wordt soms meer gevreesd dan geliefd." Er bestaat met deze ouder echter blijkbaar een sterkere gevoelsbinding dan met de gehate ouder. Natuurlijk hebben kinderen een binding met allebei de ouders maar de sterkste binding zou bestaan met die ouder door wie zij als baby en als kleuter het meest verzorgd werden. Die binding wil het kind bewaren en zodra het denkt dat zij door de vechtscheiding bedreigd wordt, begint het daarom tegen de andere ouder een afstotingscampagne. De wapens die het daarbij inzet, zijn vaak kinderlijk en simplistisch. Helaas zal de moeder vaak ook van de onzinnigste klachten van het kind met welbehagen kennis nemen. En nog eens helaas laten ook advocaten en zelfs rechters zich soms door zulke klachten meeslepen in plaats van te vragen of dat nu redenen zijn om een vader nooit meer te willen ontmoeten. Juist het onlogische en absurde karakter van de klachten zijn tekenen dat het hier om eigen inbreng van het kind en dus om een verstotingssyndroom gaat. Een ander duidelijk teken is het ogenschijnlijk geheel ontbreken van ambivalente gevoelens.
Nu is bezeten haat vaak maar een dunne verhulling voor diepe liefde. Echte verwerping is neutraliteit, weinig of niet meer aan iemand denken. Het tegendeel van liefde is niet haat maar onverschilligheid. Bij deze kinderen neemt liefde echter de vorm van haat aan omdat zij zich tegenover hun moeder schuldig zouden voelen als zij openlijk liefde voor hun vader zouden bekennen.

Andere oorzaken die bij de vorming van het PAS een belangrijke rol kunnen spelen zijn angst voor een agressieve ouder, overneming (inductie) van haar gevoelens, eenzijdige idealisering en de kans nu vrij baan te kunnen geven aan woede die normaal onderdrukt of in banen geleid wordt.
Hoewel Gardner de eigen inbreng van het kind per definitie vooropstelt, laat hij ook geen twijfel bestaan aan de grote rol van de 'moeder' (die dus in l0% van de gevallen de vader is). Hij gebruikt hiervoor de termen programmeren of hersenspoelen: "hoewel dit laatste niet als een vakterm wordt beschouwd en in strikt wetenschappelijke publicaties niet erg aanvaard is, zie ik het wel degelijk als een nuttig woord omdat het heel direct aangeeft dat een mens het denken van een ander probeert te veranderen door middel van een welbewust proces."

Van dit programmeren geeft de schrijver dan een bladzijden lange catalogus van voorbeelden waarvan we er hier maar enkele kunnen aanstippen: "Er zijn moeders die zodra hun man vertrokken is, door het huis razen en alles vernielen wat nog maar aan zijn bestaan zou kunnen herinneren. Algemeen is de manoeuvre om de vader voor te schrijven dat hij bij het afhalen van de kinderen in zijn auto moet blijven zitten en zijn aankomst maar kenbaar moet maken door te toeteren: aan de voordeur komen is er niet bij en aanbellen al helemaal niet. Ook het antwoordapparaat is een machtig wapen: het staat altijd aan, ook als de moeder thuis is. Als de telefoon gaat, luistert zij eerst wie er belt voordat er al of niet opgenomen wordt. Voor de vader wordt in elk geval niet opgenomen en zo krijgen de kinderen praktijkles hem maar te laten praten en geen antwoord te geven. Deze gewoonte is zo algemeen dat ik een aantal zaken heb meegemaakt waarbij de vader de moeder via een gerechtelijk bevel moest verplichten om als zij thuis was het antwoordapparaat af te zetten en de telefoon op te nemen zodat de vader met zijn kinderen kon bellen. In veel gevallen kon dat bevel helaas ongestraft genegeerd worden, zoals dat met gerechtelijke uitspraken tegen PAS-moeders trouwens vaak het geval is."
"Zodra het om de bezoektijden gaat, houden deze moeders zich juist weer uiterst stipt aan de vonnissen: 'Als je een minuut te vroeg aan de deur komt, bel ik de politie!' of 'Als je een minuut te laat komt, krijg je ze niet mee!'. Ook door sabotage van het bezoek kan een wrede moeder zich doeltreffend wreken en hoe groter de afstand die de bezoekvader moet afleggen, des te krachtiger dat wapen is. Ik heb een aantal zaken meegemaakt waarin vaders voor een bezoekrecht naar de andere kant van Amerika reisden, alleen om te bemerken dat hun kinderen niet op de afgesproken plaats en tijd aanwezig waren. Helaas ondernemen rechtbanken meestal niet veel tegen dit soort wreedheid en dat is van belang voor de vorming van het vaderverstotingssyndroom omdat kinderen zo de boodschap meekrijgen dat een bezoek van de vader onbelangrijk is en ook dat niemand zich er iets van aantrekt als hij gemeen behandeld wordt."

Bij schoolvoorstellingen zetten moeders de kinderen onder druk door te zeggen dat zij (de moeders) niet gaan als de vader komt. Dat geeft het kind het gevoel dat de vader een soort ordeverstoorder is die louter door zijn aanwezigheid alles zal bederven. Naar mijn ervaring zijn echter juist dit soort moeders eerder geneigd tot demonstratief gedrag dan hun gehate ex-echtgenoten: een mooi voorbeeld van hoe het projectiemechanisme bij deze vrouwen werkt." "Wat veel tot het verstotingssyndroom bijdraagt is om elke contactpoging van de gehate vader als 'lastig vallen' te bestempelen. De vervreemde vader blijft immers vaak blijkgeven van belangstelling door op te bellen, te proberen de kinderen te zien, cadeautjes te sturen enz. en wanneer dit door de moeder als 'lastig vallen' wordt gebrandmerkt, gaan ook de kinderen het zelf op de duur zo zien. Als de vader opbelt voor de kinderen, geeft zo'n moeder antwoorden in de trant van: "Ze zijn bezig", "Ze gaan net eten", "Ze zitten net te eten", "Ze zijn nog niet met hun eten klaar", "Ze kijken net televisie", "Ze zitten net hun huiswerk te maken", "Ze spelen met andere kinderen", "Ze gaan net naar bed" enz. De vader schijnt nooit op het goede ogenblik te bellen: wat de kinderen ook doen, ze mogen nooit door hem gestoord worden. Elke bezigheid, hoe onbeduidend of willekeurig ook, is belangrijker dan de vader.

"Series moeders heb ik gesproken die hun kinderen bij een psychiater hadden gebracht zonder dat de vader dat zelfs maar wist. Naar mijn ervaring gaan veel therapeuten daar helaas in mee waardoor zij zonder dat blijkbaar te beseffen het verstotingssyndroom in de hand werken. Het medisch beroepsgeheim bestendigt hier de psychopathologie. Verantwoordelijke en verstandige therapeuten werken zo niet." "Men dient goed te beseffen dat veel van deze moeders heel wat minder liefdevol voor hun kinderen zijn dan een naïeve waarnemer dat op het eerste gezicht zou denken. Ogenschijnlijk willen zij het kind tegen de gevreesde ouder beschermen uit liefde. Maar een echt liefdevolle ouder begrijpt heel goed hoe belangrijk ook de niet-zorgouder voor de kinderen is en de minachtingscampagne waarin deze moeders de kinderen meeslepen, is juist niet in het belang van het kind, ja een blijk van hun tekortschieten als ouder". "Wanneer zulke moeders de juridische strijd om het gezag 'winnen', bereiken zij niet alleen dat gezag maar uiteindelijk ook een totale vervreemding tussen hun kinderen en de gehate ex-echtgenoot. Dat deze overwinning de kinderen geestelijk kan vernielen is wat zij diep in hun hart misschien wel willen. En zij voelen aan dat zij dat door onophoudelijk vechten, indoctrineren en vervreemden ook kunnen bereiken." Ook de l0% vaders die kinderen van hun moeders weten te vervreemden, kunnen er trouwens wat van. Toen een moeder haar zoontjes naar hun schoolrapporten vroeg, zeiden die dat zij "veel te groot waren dan dat hun moeder nog voor hen op de ouderavonden hoefde te komen" en dat zij zich trouwens "moest schamen om over kinderen van onze leeftijd nog op school te gaan navragen". De jongetjes waren zeven en negen jaar oud. Een andere vader zei de kinderen dat hun moeder hen aan hem had "verkocht" en liet als bewijs daarvan zijn alimentatiekwitanties zien. Toen de moeder de kinderen opbelde, wilden die niets meer van hen weten: "je bent onze moeder niet meer, je hebt ons aan vader verkocht!" Hoewel het vaderverstotingssyndroom geen geestesziekte is, beschouwt Gardner het wel als een sterke psychische stoornis en als een voorbeeld van het zogenoemde 'folie-a-deux', een verschijnsel waarbij de ene partij zijn/haar psychische afwijking op de andere overbrengt, zodat zij die dan allebei hebben. Andere Amerikaanse psychiaters delen het PAS meer in bij het Munchhausensyndroom by proxy (door overdracht), een stoornis die voor het eerst zo genoemd is door J.Money in l986 naar de bekende ongeremde fantasieën van baron von Munchhausen. Het syndroom bestaat daaruit dat een ouder totaal verzonnen verhalen, vaak ingebeelde ziekten, overal voor waar gaat rondvertellen en dat gedrag op haar kind weet over te brengen. Ook valse incestbeschuldigingen worden (voor het eerst in 1989 door D.C.Rand) tot dit Munchhausensyndroom gerekend. Gardner houdt er echter aan vast dat het vaderverstotingssyndroom iets zelfstandigs is omdat daarin volgens hem meer sprake is van een, zij het sterk beïnvloede, inbreng door het kind zelf.

De schrijver onderscheidt drie gradaties van het verstotingssyndroom: de ernstige, matige en lichte gevallen. Bij de ernstige gevallen zijn de moeders volkomen fanatiek en soms paranoïde. Zij projecteren op hun ex-echtgenoot allerlei verderfelijke eigenschappen en bedoelingen die zij in werkelijkheid vaak zelf hebben. Dat geldt ook voor de valse sexbeschuldigingen. Met de kinderen is een folie-a-deux binding ontstaan: zij delen de paranoïde fantasieën van de moeder en kunnen in totale paniek op de vlucht slaan als zij de vader (moeten) ontmoeten. Bij de matige gevallen gaat het niet zozeer om gestoorde vrouwen maar om vrouwen die razend zijn dat zij door hun man verlaten werden. De binding met de kinderen is gezond te noemen. Voor de scheiding waren zij vaak goede opvoedsters (in tegenstelling tot de moeders van de ernstige gevallen, die als opvoedsters ernstig tekort schoten). Als kinderen uit zichzelf met een sexbeschuldiging komen aanzetten dan kunnen deze moeders toegeven dat die vals is. Kinderen van deze moeders maken weliswaar hun vader zwart maar zijn nog wel in staat die houding te veranderen wanneer zij weer regelmatig met de vader in aanraking komen. Hun afweerhouding komt daaruit voort dat zij de gezonde binding met hun moeder willen verdedigen. Ook bij de lichte gevallen van vaderverstoting hebben de kinderen een gezonde binding met de moeder. Hier gaat het meest om moeders die in de eerste kinderjaren erg goed voor de kinderen gezorgd hebben en nu de kinderen tegen de vader programmeren om als het ware hun eigen positie veilig te stellen. Opmerkelijk in het boek is een lang hoofdstuk, gewijd aan de vormen van procesrecht die in de loop van de geschiedenis in verschillende landen bestaan hebben. De schrijver komt daarop omdat hij het tegenwoordige civiele procesrecht van de Westerse wereld als de hoofdschuldige beschouwt van het mensonterende touwtrekken om de kinderen. Het Amerikaanse rechtsstelsel (en het Europese) kan worden aangeduid als een conflictsysteem met in Amerika ook nog eens een sterke hang naar een 'Winner takes all' uitkomst. In Aziatische landen zijn daarentegen begrippen als bemiddeling en verzoening veel sterker in de maatschappij verankerd. Als twee Japanners een geschil hebben dan gaan zij vaak eerst samen naar een door hen allebei geachte oudere om die om bemiddeling te vragen: wie dat niet doet wordt zelfs als een a-sociale ruziemaker beschouwd. Komt men er zo niet uit dan kan men zich wenden tot bestaande buurthuizen voor geschillenbemiddeling en pas als ook daar geen oplossing gevonden wordt, zal men naar een advocaat stappen. Dat is een van de redenen waarom er in Japan maar een advocaat op de 10.000 inwoners is en in de Verenigde Staten een op de 320. Onze civiele procesvoering heeft volgens de schrijver ook nog trekken overgehouden van die middeleeuwse processen die uiteindelijk namens de partijen in een tweegevecht werden beslecht door beroepsworstelaars. Bedoeld wordt het sterke gewicht van de advocatuur, waaraan tot omstreeks l850 trouwens meer de eis zou zijn gesteld de tegenstander en de waarheid te eerbiedigen terwijl daarna de nadruk is verschoven naar de belangen van de cliënt. Illustratief in dit verband is de titel van een recent boek van een van Nederlands bekendste pleiters (mr. G.Spong, 'Leugens om bestwil', Amsterdam, l997). "Het gevolg", schrijft Gardner nogal cru maar onomwonden, "is dat naar mijn mening studenten in rechtsfaculteiten worden opgeleid tot leugenaars". En hij sluit af met de vaststelling dat het strijdproces in elk geval een ongeschikte oplossing is gebleken voor die vele gevallen waarin de partijen oorspronkelijk helemaal niet tegenover elkaar stonden. Een ander interessant hoofdstuk behandelt de geschiedenis van het toewijzen van de kinderen na scheiding. Volgens de Code Civil (ingevoerd in l804) bleven kinderen na echtscheiding - die toen praktisch nog niet voorkwam - automatisch bij de vader: dat vloeide voort uit diens rechtspositie als gezinshoofd. Maar al gauw daarna ging het schuldbeginsel overwegen en zo gold b.v. in Nederland sinds het Burgerlijk Wetboek van 1838 als hoofdregel dat de kinderen bij die ouder kwamen die aan de scheiding onschuldig was - naar het oordeel van de rechtspraak, die volgens velen op dat punt toen nog strenger voor moeders dan voor vaders was. Kleine kinderen bleven wel bij de moeder maar gingen als zij opgroeiden dus (weer) naar de vader als die de onschuldige partij was geweest. Van ongeveer l900 af begon internationaal de opvatting door te breken dat moeders door hun zachtaardigheid nu eenmaal beter geschikt zouden zijn om kinderen op te voeden: een veronderstelling die in Engelstalige landen nog altijd wordt aangeduid met de vakterm "tender years presumption". Nederland liep hierin nogal voorop: al sinds l901 gold er de regel dat het kind na echtscheiding onder eenhoofdig gezag stond van de ouder die ook de dagelijkse zorg mocht geven en dat was steeds vaker de moeder. In Engeland gold hetzelfde sinds l925. Aanvankelijk werd daarbij aan moeders nog wel de eis gesteld de kinderen een goed moreel voorbeeld te geven, waardoor b.v. een vrouw die haar man bedrogen had vaak niet voor gezag en zorg in aanmerking kwam. Maar die eisen werden steeds meer afgezwakt. Ook in België is het voorrangsrecht van de onschuldige ouder in l965 vervallen. Praktisch elke moeder die bereid en beschikbaar was, kreeg voortaan bij voorrang de kinderen. Na de tweede wereldoorlog begon het aantal scheidingen bovendien de pan uit te rijzen en brak er een tijd aan die, althans voor de advocatuur, best als de gouden eeuw van de echtscheidingsprocessen kan worden aangemerkt. Gardner citeert (blz. 43 e.v.) nogal wat boeken van Amerikaanse advocaten waaronder deze: "Als ik mijn kantoor uitkom op weg naar het gerechtsgebouw, dan weet ik dat daar een zaak wacht waarin geen plaats is voor vergelijk of verzoening of het goede afwegen tegen het slechte. Het wordt een zaak van erop of eronder, van vechten met klauwen en tanden. En daar geniet ik van (H.A.Glieberman, Confessions of a Divorce Lawyer, Chicago, l975)". Sinds ongeveer l975 begon de vooronderstelling dat de moeder door haar zachtaardigheid nu eenmaal de beste ouder is, in Amerika terrein te verliezen. Er kwam een nieuw beginsel op: in onze maatschappij met haar totale gelijke kansen - waarin ook vrouwen desgewenst straaljagerpiloot, chirurg of advocaat kunnen worden - moeten vrouw en man ook als moeder en vader gelijke kansen hebben ("the sex blind rulings"). Toch houden veel Amerikaanse rechters nog aan het moedervoorrecht vast en voor Europa geldt dat nog sterker. In de Verenigde Staten geldt na l980 in de staten ten Westen van de Mississippi bij voorrang het gezamenlijk gezag en een gelijk recht op de dagelijkse zorg. In de Oostelijke staten is dat, vooral door het veto van de gouverneurs, nooit van kracht geworden.
Deze historische uitweiding is van belang in verband met de juridische maatregelen die Gardner aanbeveelt als remedie tegen het PAS-syndroom en waar wij aan het eind van deze bespreking aan toe komen. Maar eerst gaat de schrijver nog uitvoerig in op de rol van de medische deskundigen ('examiners') die in Amerika door elk van beide partijen kunnen worden opgeroepen om hun standpunt te ondersteunen terwijl de rechter ook nog eens onafhankelijke deskundigen kan benoemen. De enige goede informatiebron voor de deskundige is volgens Gardner een gesprek met beide ouders en de kinderen gelijktijdig. Als dat niet mogelijk is omdat een van de partijen het niet wil, kan er niets bereikt worden en trekt hij zich als deskundige terug. Alleen uit dat gesprek kan namelijk blijken met welke ouder de kinderen de sterkste geestelijke binding hebben. En die moet worden vastgesteld aan de hand van wat Gardner zo mooi "grootmoeders maatstaf" noemt: "dat wat grootmoeder tekenen van goed ouderschap zou vinden als haar geest door de woning kon rondwaren en daarna aan de deskundige verslag uitbrengen. De meeste grootmoeders hadden weliswaar geen doctoraal in de kinderpsychologie en geen benul van de uitgekiende metingen waar wij beroepsmensen ons tegenwoordig op laten voorstaan, maar zij letten vooral goed op die ouderhandelingen waar het gevoel uit spreekt en die het vlechtwerk van de ouder-kind binding uitmaken: wie maakt de kinderen 's morgens wakker, zet ze het ontbijt voor, brengt ze naar school, zit 's middags met ze aan tafel, helpt ze bij het huiswerk en stopt ze 's avonds in bed; wie is bereid zich wat voor de kinderen te ontzeggen, offers voor hen te brengen. Zo kan de deskundige vaststellen welke ouder-kind binding in de kleuterjaren tot stand is gekomen. Dat is niet alleen van belang in verband met het later gevormde verstotingssyndroom maar ook om vast te stellen wie van de ouders de dagelijkse zorg moet krijgen. Het verstotingssyndroom ontwikkelt zich volgens Gardner zodra het kind begint te beseffen dat er een strijd om gezag en zorg aan het ontbranden is. Om in die strijd een rol te spelen begint het zijn eigen scenario van geringschatting en uitsluiting op te stellen.

Kinderen die aan het verstotingssyndroom lijden, idealiseren de moeder en verwerpen de vader om gebeurtenissen die andere kinderen normaal vinden of al lang vergeten zijn. Verhalen van de moeder worden kritiekloos overgenomen: "Moeder zou nooit tegen mij liegen". Normale brieven, telefoontjes en juridische stappen van de vader worden alle samengevat onder de term "lastig vallen". Het kind wil de vader "nooit" meer zien. Gardner pleit voor een gerechtelijk bevel tot psychiatrische behandeling van het gehele gezin. Zonder dat bevel zal het nooit tot een behandeling komen en individuele therapie leidt nergens toe. "Dit is niet het soort therapie dat verricht kan worden door een therapeut die er passief bij zit terwijl patiënten hun fantasieën afdraaien, maar door een die eventueel niet te benauwd is een dwarsliggende patiënt ermee te dreigen de rechter in te schakelen. Sommige lezers zullen wel onthutst zijn dat ik in verband met een patiënt het woord dreigen gebruik maar zonder die mogelijkheid zal therapie van PAS-gezinnen geen resultaat opleveren".

Volgens Gardner vereisen de drie gradaties van het verstotingssyndroom elk een andere aanpak. In ernstige PAS-gevallen moeten de kinderen voor alles aan de dagelijkse zorg van de moeder worden onttrokken en bij de vader komen wonen, in de eerste tijd zelfs zonder enig contact met de moeder: "tussen moeder en kinderen bestaat een ongezonde binding en die zal ook door therapie niet verdwijnen zolang de kinderen bij hun moeder wonen en daar zijn blootgesteld aan een spervuur van afkammerij en andere openlijke en heimelijke beïnvloeding die het syndroom in stand houdt...Als de kinderen bij de vader geplaatst worden, zal hun vijandelijkheid tegenover hem geleidelijk afnemen. Als de rechtbank toestaat dat de kinderen bij de gestoorde moeder blijven, dan komt het waarschijnlijk tot een levenslange vervreemding van de vader".

"Helaas staan rechters er vaak niet voor open om een vader de zorg te geven. Ondanks de recente voorrang voor een gezamenlijk gezag blijven de meeste rechters toch sterk bij de opvatting dat moeders betere opvoeders zijn dan vaders. En hoewel ik het daar in het algemeen ook mee eens ben, lijdt het geen twijfel dat ook veel moeders slechtere opvoeders zijn dan hun (ex-)man en dat geldt met waarschijnlijkheid vooral voor de moeders in de groep van de ernstige vaderverstoting." Bij meer gematigde gevallen van verstoting acht Gardner het mogelijk de kinderen bij de moeder te laten om van daaruit aan herstel van de omgang met de vader te werken. Als de moeder blijft tegenwerken dan zou men haar kunnen dreigen met omkering van de zorg of met gevangenisstraf hoewel - zegt de schrijver erbij - hij wel vaders achter de tralies heeft zien verdwijnen als zij niet aan hun (financiële) verplichtingen voldeden maar geen moeders als die niet aan hun (omgangs)verplichtingen voldeden. Overigens moet de therapeut die met deze situatie aan de slag gaat, vooral een neutrale, door de rechtbank aangewezen, deskundige zijn. Zijn behandelkamer kan dan tegelijk als het 'uitwisselpunt' dienen waar de kinderen voor de omgang van de ene naar de andere ouder gaan. Moeilijke moeders in deze categorie lijden nogal eens aan neiging tot overbescherming. Als zij naar een verre bestemming willen verhuizen om de kinderen aan de vader te onttrekken, moet de rechtbank hun verbieden de kinderen mee te nemen. Bij zwakke gevallen van het verstotingssyndroom is therapie meestal niet eens nodig. Gardner denkt dat veelal alleen maar de moeder gerustgesteld moet worden dat de vader de dagelijkse zorg niet krijgt en zijzelf dus wel. Als zij zich maar veilig voelt om te mogen zorgen, zou zij de omgang met de vader niet meer beletten.

Wat heeft Gardner de uitgestoten vaders aan te raden? "Sommige vaders verliezen de moed en lijden zoveel verdriet door de verstoting dat zij er sterk over denken zich maar voorgoed van hun kinderen terug te trekken. Vaak wordt hun (soms zelfs door goedwillende therapeuten) aangeraden de wens van kinderen die hen niet meer willen zien, te "eerbiedigen" omdat die kinderen (blz. 259) "toch uiteindelijk uit zichzelf weer naar hem toe zullen komen. Maar die raad, hoe goed bedoeld ook, is naar mijn mening niet doordacht: de raadgever was er kennelijk niet mee vertrouwd hoe het syndroom werkt en hoe de geestelijke band tussen vader en kind in het geniep verzwakt en zelfs volkomen gesloopt kan worden. Mijn algemene raad aan zulke vaders is om redelijke contactpogingen te blijven volhouden, ervan uitgaande dat er ondanks vijandelijkheid van de kinderen nog steeds resten van de vroegere binding doorwerken. Ik probeer de vaders een middenweg te helpen vinden tussen opdringen en opgeven. Ik raad ze aan om per post en via kennissen wat van zich te laten horen bij verjaardagen, diploma-uitreikingen, intrede in de kerkelijke gemeente enz...Ook al worden hun brieven (voor of na lezing) vernietigd en wordt de telefoon op de haak gegooid, ik raad ze aan te blijven schrijven. Nogmaals: vooral niet zo vaak dat het als lastig overkomt. Vaders moeten zich de vroegere band met hun kind blijven herinneren en hopen dat liefde uiteindelijk angst zal overwinnen. Omdat wij geen vervolgstudies over zulke kinderen hebben, weet ik niet hoe dikwijls deze raad van nut is geweest. Ik vermoed maar in een beperkt aantal gevallen, al mag ook dat er een therapeut nooit van weerhouden zo'n raad te geven. Maar bij deze pessimistische noot wil ik het niet laten. Ik ben in wezen optimistisch over de mogelijkheid om kinderen met een ernstig verstotingssyndroom in gezinsverband therapeutisch te behandelen, als de therapeut er de rechtbank tenminste van kan overtuigen dat het om zo'n syndroom gaat en hij daarna de rechtsmacht als stok achter de deur kan inzetten."

Gardner geeft dan (blz. 246) een tien bladzijden lang voorbeeld van de uiterst moeizame therapeutische behandeling van Gloria en Ned en hun kinderen waarin Gloria de zaak in het begin op alle manieren saboteert en de therapeut zachtmoedigheden als "stomme idioot, je verpest mijn kinderen" naar het hoofd slingert. Maar uiteindelijk weet deze met moed en volharding de kinderen toch weer tot normale omgang met de vader te brengen. Al verzucht hij wel: "Sommige lezers hebben bij dit behandelingsvoorbeeld vast gedacht dat er binnen of buiten de psychiatrie waarachtig wel een prettigere manier is om aan de kost te komen. En dat vind ik zelf ook. Het is weerzinwekkend en af en toe vernederend... Maar voor ernstige verstotingsgevallen is het de enige behandeling die ik ken. En in alle beroepen moet soms vuil werk gedaan worden...Door dit te verdragen kan het leven van jonge mensen worden beveiligd, kan verhinderd worden dat een kind blijvend vervreemdt van een ouder: zijn kostbaarste bezit." Dat alles is wel afhankelijk van de medewerking van de rechterlijke macht. "Ik ken geen beter voorbeeld van de waarde van de samenwerking van psychiatrie en recht dan de behandeling van het verstotingssyndroom". Maar in de praktijk valt dat niet altijd mee: "Een klacht die ik over veel rechters heb, is de traagheid van de uitspraken. In veel gevallen komt dat omdat een rechtbank overbelast is of omdat een advocaat de zaak vertraagt maar ik heb ook te veel zaken meegemaakt waarin de uitstelmanoeuvres van de rechters zelf kwamen. Veel rechters zijn besluiteloos en vinden steeds weer redenen om het vonnis voor zich uit te schuiven". Als het grootste struikelblok ziet Gardner echter delen van de advocatuur: "Advocaten rekken de procesvoering: sommigen voor hun gewin, anderen omdat zij weten dat de tijd voor hun cliënte werkt, vooral wanneer zij het is die de kinderen programmeert. De drang om het met alle macht voor de cliënte op te nemen is groter dan de bereidheid om in te zien dat dit schadelijk is voor haar kinderen". Het probleem zit dan ook diep: "Die advocaten die de in dit boek beschreven euveldaden begaan, moeten wel persoonlijkheidsgebreken vertonen. Het kan niet anders dan dat zij sterk tekort schieten in hun ontvankelijkheid voor anderen en zich afsluiten voor de geestelijke schade die zij cliënten - zowel hun eigen als die van andere advocaten - toebrengen...In uiterste gevallen worden zulk soort mensen psychopaten genoemd....Psychopathische typen kunnen erg overtuigend en beminnelijk overkomen: zij zijn vaak meesters in misleiding..." en "Na jarenlang beroepshalve andere partijen misleid te hebben, weten veel advocaten niet eens meer hoe diep deze gewoonte in henzelf is doorgedrongen. De waarheid verbergen en weglaten is een deel van hun persoon en hun levensstijl geworden. Velen beseffen niet dat zij bedorven zijn door het systeem waarin zij de kost verdienen".

Om beter achter de waarheid te komen stelt Gardner voor om de partijen tijdens de zittingen van het proces met elkaar en elkaars verklaringen te confronteren. Een andere aanbeveling is om in de rechtenstudie een richting familierecht op te nemen, met bijzondere aandacht voor toegepaste psychologie. Een goede ontwikkeling acht Gardner de echtscheidingsbemiddeling. Deze maakt ook in Amerika een bloei door, al zijn er nog steeds geen algemene normen voor de opleiding. Universiteiten tonen weinig belangstelling. Kan wetgeving misschien helpen het verstotingssyndroom in te perken of te voorkomen? Ook daar heeft Gardner een uitgesproken mening over: "Weinig mensen zullen eraan twijfelen dat mannen in onze samenleving meer macht hebben dan vrouwen. Ook heeft de vrouw het op weinige uitzonderingen na financieel moeilijker dan de man". "Vaak heb ik de laatste jaren het gevoel gehad dat wij de vroegere voorrang van de moeder beter niet overboord hadden kunnen zetten...De nieuwe gelijkheid heeft ouders en kinderen veel leed berokkend...vooral de gelijke rechten van vader en moeder op de zorg en het wijdverbreide enthousiasme voor het gedeelde gezag. Het vechten om het gezag is sinds het midden van de jaren 70 dramatisch toegenomen en dat is zonder enige twijfel het gevolg van die twee ontwikkelingen". "Naar mijn mening houden de rechtbanken niet genoeg rekening met de geduchte invloed van de prilste levensjaren en van de binding met de ouder die toen het meeste voor het kind zorgde...Dat was meestal de moeder...Wanneer die binding bedreigd wordt door een rechter die vader en moeder precies gelijkstelt of door een opgelegd gezamenlijk gezag, dan zullen moeder en kind dat met alle kracht bevechten. De moeder hersenspoelt het kind en daarnaast ontwikkelt het kind, om de binding te handhaven, zijn eigen scenario".

De schrijver stelt dan voor om terug te komen op de volkomen gelijkheid van man en vrouw in gezag en zorg, zonder echter terug te keren naar het oude voorrangsrecht van de moeder. Toewijzing van zorg en gezag zou moeten gebeuren op grond van drie punten:

1. Voorrang voor die ouder (moeder of vader) met wie het kind de sterkste gezonde geestelijke band heeft.

2. Die band heeft het waarschijnlijk met de ouder die er in de eerste levensjaren het meest voor gezorgd heeft.

3. Maar hoe meer tijd er ligt tussen die eerste jaren en het ogenblik van de gezagstoewijzing, des te groter is de kans dat latere invloeden de overhand nemen. Daarnaast zou het huidige stelsel van strijdige procedures moeten worden vervangen door een drie-fasen systeem van:

1. Verplichte bemiddeling. Die is in Amerika het eerst ingesteld in de staat Californie, waar ouders eerst naar een bemiddelingskamer moeten voordat zij toestemming tot een rechtsgeding krijgen. Zij geldt ook in veel andere staten van de V.S. en voor landen als Japan, Noorwegen en Zweden e.a.

2. Arbitrage binnen het kader van de rechtbank door een troika van b.v. twee psychologen/psychiaters en een advocaat.

3. Een beroepsinstantie, samengesteld als 2. "De (Amerikaanse) grondwet geeft eenieder het recht zijn geschillen aan een rechtbank voor te leggen en aan die voorwaarde wordt in dit voorstel voldaan omdat de arbitrage- en de beroepsinstantie binnen de bevoegdheid van de rechtbank vallen en de advocaten die erin zitten als rechters dienst doen. Het systeem werkt niet als een strijdige procedure, maar dat wordt door de grondwet ook niet vereist."
"De toewijzing aan die ouder die in de eerste jaren het meest voor het kind gezorgd heeft, zal tot gevolg hebben dat veel moeders automatisch zorg en gezag krijgen en dat zou de twisten om het gezag zoals wij die tegenwoordig in Amerika kennen, sterk verminderen."

Dit zijn nogal revolutionaire voorstellen, gedragen door hoogstaande beginselen. Toch is Gardner wel degelijk een realist: de kans dat zijn voorstellen ooit werkelijkheid worden, schat hij niet te hoog in. "Amerika is nu eenmaal een land, bezeten van procesvoering". Op Gardners uitgangspunten valt echter wel wat af te dingen. Hebben mannen werkelijk meer macht en geld dan vrouwen? Gardners tegenpool Warren Farrell - die aan de Universiteit van Zuid-Californie sociologie doceert en een al even indrukwekkende serie boeken op zijn naam heeft staan - denkt daar in ieder geval anders over: "Vrouwen hebben de grootste koopkracht, de grootste macht der schoonheid, de grootste seksuele macht, het grootste gemiddelde vermogen als gezinshoofd en de ruimste keuzemogelijkheden inzake huwelijk, kinderen en arbeid" (de bestseller "The Myth of Male Power", New York, l993). En het al te ver doorgeschoten gelijkheidsbeginsel en het gezamenlijke gezag? Daar is Gardner zelf onzeker over want hij spreekt zijn eigen stelling herhaaldelijk tegen: "Ondanks de algemene populariteit van het gelijkheidsbeginsel, vinden veel rechters nog steeds dat de moeder bij voorrang voor de kinderen mag zorgen. Zo krijgen ook tekortschietende moeders nog vaak de zorg, zeer tot schade van de kinderen." En: "Het is voor een rechter onvoorzichtig om het een vrouw al te moeilijk te maken. En dat heeft, behalve met andere factoren, ook sterk te maken met politiek".
Nee, het verstotingssyndroom kan niet in hoofdzaak voortkomen uit een afweerslag van moeders die zich in hun oude zorgvoorrecht bedreigd voelen. Want ook in Europa verbreekt de helft van de scheidingskinderen binnen een paar jaar het contact met de vader, ook als die hen goed behandeld had. En in Europa is de voorrang van de moeder op de dagelijkse zorg eigenlijk nooit betwist, terwijl het gezamenlijk gezag in Nederland nog maar bestaat sinds l998 (in België sinds l995) en dat dan nog alleen als ook de moeder het wil. Kenmerkend is voorts dat de afweerhouding van de kinderen tegen de vader juist toeneemt als deze al een tijd het huis uit is en hun binding met de moeder dus steeds minder bedreigd wordt. Dat lijkt er wel op te wijzen dat het PAS sterk voortkomt uit een bredere invloed van de sociale omgeving, waar "niemand zich er veel van aantrekt als de vader gemeen behandeld wordt".

Het boek draagt als ondertitel 'Gids voor werkers in de geestelijke gezondheidszorg en juristen' en daarmee is zijn betekenis samengevat. Ouderverstoting wordt hier voor het eerst behandeld als een probleem van de geestelijke volksgezondheid en in die richting, met rechtsmacht als stok achter de deur, ligt volgens de schrijver ook de oplossing. Gardner verstaat ook nog de kunst een gespecialiseerd onderwerp als dit gemakkelijk toegankelijk te maken. En ook een lange inhoudsweergave als deze geeft maar nauwelijks een beeld van de hoogstaande opvattingen en de ongewoon grote gedachtenrijkdom van het boek.

Strafbaarstelling Psychische Mishandeling (Y. Baayens v Geloven) ?
Ouderverstoting - een omstreden syndroom ? (pedagogiek.net)

Aan PAS gerelateerde diagnoses